Bos, R. ten (2017). Dwalen in het antropoceen. Amsterdam: Boom

Inhoud 191 pagina’s, inclusief acht pagina’s titelbladen en inhoudsopgave, 14 pagina’s aantekeningen en opmerkingen, zes pagina’s literatuur, drie pagina’s namenregister en een pagina dankwoord.

 

Wat het boek beschrijft

Het boek was destijds goed getimed. Het sluit aan bij discussies over de klimaatcrisis en haar gevolgen die inmiddels in de politiek, het bedrijfsleven en in de media worden gevoerd en tal van initiatieven bewerkstelligen, kerken tot actie aanzet, in de wetenschap tot nieuw onderzoek leidt en de vindingrijkheid van ecotechnici tot grote hoogte doet stijgen. In deze context wilde de in maart 2017 benoemde Denker des Vaderlands lezers “enige oriëntatiepunten bieden” zo staat op de achterflap van de boekomslag. Doet Ten Bos wat hij toezegt?

 

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1 wordt ingeleid met een gedetailleerde beschrijving van de ervaringen van de schrijver als kind zwervend door “een smerige industriële zone” grenzend aan Hengelo. De herinneringen aan de dwaaltochten daar brengen hem tot de volgende uitspraak: “Zoals de mensen dat gebied uit mijn jeugd niet ongemoeid konden laten en er steeds meer een droefgeestig eiland van maakten, zo laten ze op deze planeet niets ongemoeid”. Over die bemoeienis met onze planeet en waartoe dit heeft geleid, gaat dit boek. Hij acht ‘antropoceen’ een goede benaming voor het huidige geologische tijdvak en kondigt aan dit tijdvak vanuit meerdere wetenschappen te analyseren. Op voorhand kondigt hij aan dat er een uitweg is: “naar Harbin gaan”. Wat dit betekent beschrijft hij in het laatste hoofdstuk. De vraag of die uitweg inderdaad veelbelovend is, laat ik nog even open.

 

Hoofdstuk 2

In hoofdstuk 2 wordt uitvoerig stilgestaan bij het ‘theocidische’ (god dodende) karakter van de geologie. Vanaf het moment dat de mens in de geschiedenis opduikt heeft hij ingegrepen in zijn leefomgeving en in onze tijd is deze bemoeienis van een zodanige aard dat rampen worden voorzien. Dat is ook de belangrijkste reden om in de naamgeving van het huidige geologische tijdvak te verwijzen naar die mens (antropos). Inmiddels is het gebruik van die naam breed ingeburgerd, heel breed zelfs. Zo benoemt bijvoorbeeld Yuval Noah Harari in zijn boek Homo Deus [1] de laatste 70.000 jaar ‘het antropoceen’, “want in de loop van al die millennia werd Homo sapiens het allerbelangrijkste instrument van wereldwijde ecologische veranderingen” (p. 84).

 

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 bespreekt de vele voors en tegens van de benaming ‘antropoceen’ voor het tijdperk waarin wij nu leven. In ieder geval drukt deze uit dat de aarde wegtrekt uit het Holoceen en dat het handelen van de mens daar grotendeels verantwoordelijk voor is.

 

Hoofdstuk 4

De titel van hoofdstuk 4 is Pliocene wanhoop. Deze term duikt aan het einde ervan op. Voordat hij zo ver is, bespreekt Ten Bos meerdere opvattingen vanuit verschillende wetenschappen die ons inzicht in de problematiek kunnen verdiepen. Zo wijzen de klimaatwetenschappen op de invloed van de landbouwrevolutie. Anderen zoeken de oorzaken van de klimaatcrisis meer in het ontstaan van de natuurwetenschappen en de daarmee samenhangende objectivering van de natuur. Sommige sociologen neigen ertoe om de oorzaak van de crisis bij het kapitalisme of zelfs bij de “zeemansverhalen die vanaf de zestiende eeuw verteld worden” (Sloterdijk: de periode van de ‘terrestrische globalisering’) te leggen. Biologen en ecologen wijzen erop, zo benadrukt Ten Bos, dat ecosystemen ‘heterarchisch’ zijn. Ze zijn complex en weliswaar te ontleden in samenstellende delen, maar daartoe niet causaal te herleiden. Een bepaald klimaat is het resultaat van emergente verschijnselen. Het zogeheten techno-optimisme schroeft de verwachtingen daarom veel te hoog op [2]. Pogingen om de klimaatverandering te stoppen met creatieve vormen van ‘klimaatengeneering’ of ‘geo-engineering’, doet Ten Bos af met het oordeel “maffe kronkel” (p. 47). Hij wijst er ook op dat de menswetenschappen ons leren dat we ons in onze omgang met de natuur laten leiden door een ‘gemechaniseerd’ wereldbeeld. Dit brengt ons ertoe de dingen om ons heen, inclusief de natuur, te ervaren als passief, zonder interne kracht, geen ‘agency’ bezittend. Het antropoceen zou ons moeten dwingen om te erkennen dat dit niet het geval is. In dit verband pleit Ten Bos voor het “weghalen” van de problemen die we in de context van het antropoceen bestuderen uit “hun van buitenaf opgelegde eenduidigheid en passiviteit” (p. 66). Onder het kopje ‘geschiedwetenschappen’ wijst Ten Bos hierop dat niet alle mensen even schuldig zijn aan het ontstaan van de huidige klimaatproblemen, ook lijden we niet allen op gelijke wijze hieronder. Met instemming haalt ten Bos een uitspraak van de Duitse historicus Radkau aan die beweert dat er een “dieptetendens naar ecologische catastrofe” eigen is aan de mens. Daaronder laat hij de wereldwijde pyromanie van de jager-verzamelaar vallen, de waterbouw in Mesopotamië, de wijze waarop de westerse mens de wereld koloniseerde evenals het moderne toerisme. Na deze vaststelling is het nog maar een kleine stap naar een toelichting van de titel van dit hoofdstuk. Ten Bos typeert dit zelf als een “treffende uitdrukking” (p. 83), want

 

“Ergens in het plioceen duikt een mensachtige op. Deze ontwikkelt zich langzamerhand tot de soort die zich uiteindelijk afvraagt, terwijl hij alleen maar doolt en reist en zoekt, wat hij op de planeet te zoeken heeft, wat het betekent om mens te zijn en wat mens-zijn eigenlijk wil zeggen in het zogenaamde tijdperk van het antropoceen” (p.83).

 

Deze mens staat nu een “cascade aan catastrofes” te wachten. Dit komt voort uit onze aard, de wijze waarop wij blijkbaar zin zoeken. Zij is daarom “onafwendbaar”, zo is na dit hoofdstuk blijkbaar zijn conclusie. Eerder had hij al gesuggereerd het advies van de Franse filosoof Jean-Luc Nancy (geb. 1940) over te nemen:

 

“….stelt u zich maar bloot aan die catastrofe, onderga haar, laat ze tot u doordringen, hoop dat dit met meer mensen gebeurt, dat de onverschilligheid minder wordt en dat er vroeg of laat vanzelf met een ander soort reis wordt begonnen. Misschien is een dergelijke aanbeveling niet veel, maar ze is realistischer dan de illusoire kwaakspraak die we bij grote milieuconferenties of in parlementen over de hele wereld zo vaak te horen krijgen” (p.72).

 

Hoofdstuk 5

Dit is evident het uitgangspunt van het vijfde en laatste hoofdstuk. Na beargumenteerd te hebben waarom hij liever over een ‘wolk’ dan over ‘tijdvak’ of ‘zone’ spreekt als het over de komende catastrofes gaat, voert Ten Bos vier filosofen op, drie Franse: Maurice Blanchot, Michel Serres en Dany-Robert Dufour en de Brit Thimothy Morton. Zij denken na over de vraag wat een catastrofe eigenlijk is en hoe je ermee om kunt gaan.

 

Van Serres neemt Ten Bos een viertal ideeën onder de loep. Het eerste is om een contract te sluiten tussen mens en natuur en de natuur dus te subjectiveren. Een dergelijk contract zou een reflexief moment in de mens bewerkstelligen, een zekere terughoudendheid in de bejegening van de natuur. Echter: kun je de natuur als subject denken waarmee je een overeenkomst kunt aangaan? Zij is geen “agent” werd in hoofdstuk 4 al geconstateerd. Het tweede idee is dat eigendom vergiftigend (“toxisch”) inwerkt op menselijke verhoudingen. Kenmerkend voor de menselijke soort lijkt het verlangen te zijn om bezit te verwerven. In-de-wereld-zijn lijkt gelijk te staan met een plek willen hebben die je de jouwe noemen kunt. Ook om je met zaken te omringen waarmee je kunt doen wat je wilt. Reclames op t.v. en social media werken volgens Ten Bos op dit verlangen in. Het derde idee dat Serres oppert is dat andere manieren van reizen zijn vereist. Serres wijst op de leefwijze van zwervers en pelgrims. Het laatste idee is dat van de meervoudigheid of multipliciteit. Dit dwingt tot andere manieren van denken dan we nu doen. Het is volgens Ten Bos een denken waar grenzen wegvallen en een “derde dimensie” wordt gedacht, “waarin het niet aankomt op gevoel voor richting, maar op gevoel voor de omgeving of de ruimte waarin je je bevindt” (p. 116). Helaas is de bespreking van dit andere denken te weinig gespecificeerd om duidelijk te maken wat het precies inhoudt en wat het bijdraagt aan een beter zicht op het samenzijn van mens-natuur. Bovendien oordeelt Ten Bos zelf “levert (het) drijfzand op en niet het heldere blikveld op de wereld” (p. 119). Als vlak voor deze constatering ook al wordt meegedeeld dat “in het antropoceen dingen … nooit zo helder (zijn) dat ze wel of niet bestaan” (id.), dan kan het een lezer niet kwalijk genomen worden als hij hier de eerste twijfels krijgt over de waarde van deze overwegingen voor de inrichting van een leven dat de natuur meer ontziet. Hier staan woorden, die woorden blijven. Wat volgt over de methode van Serres’ wijze van filosoferen, de functie van het object in menselijke relaties schept niet de mijns inziens gewenste duidelijkheid.

 

De bespreking van Dufour begint met een eigen analyse van menselijke verlangens. Dufour beweert dat het verlangen in onze neoliberale kapitalistische samenleving is bevrijd in “neotenische” richting (neotenie: het verschijnsel waarbij onvolgroeide kenmerken behouden blijven in de volwassen staat). De onbekommerdheid waarmee verlangens worden nagejaagd heeft kinderlijke trekjes. Ten Bos gebruikt dit inzicht als springplank voor een uitweiding over het “pornografische” en “obscene” karakter van de samenleving met zijn hang naar buitensporigheden en in het verlangen naar bezit en de drang om op te vallen. Hij wijst in dit verband ook op het denken van Adam Smith, die het belang onderstreepte van een bevrediging van individuele behoeften voor het welzijn van het algemeen. “De samenleving is er een geworden waarin we (…) worden aangemoedigd zo veel mogelijk te consumeren. “ (p.140). Overvloedig eten wisselen we dan weer af met ascetische diëten. We leven in een “puriteins bordeel” aldus Dufour. Deze uitspraak van Dufour is voor Ten Bos aanleiding om zich af te vragen wat nu precies ‘juist denken’ is. Dienen we het denken vaarwel te zeggen en over te gaan op louter doen? Nee, dit gaat Ten Bos te ver. Dit ‘nieuwe’ denken moet er niet op gericht zijn een uitweg te vinden, maar wel op hoe te overleven. Want wie “wanhopig op zoek is naar een uitweg, loopt alleen maar verder vast” (p.142). Het zou deze kenmerken hebben: “zonder grenzen, open, in relaties, complex, amorf, gedistribueerd, differentieel, dynamisch, aleatorisch of oneindig” (p. 145). Maar terecht vraagt Ten Bos zich mijn inziens af of dit denken echt wel leidt tot een betere omgang met de wereld. Aldus een eigen ‘metakronkel’ besluitend na de bespreking van Dufour.

 

Van Morton haalt Ten Bos de gedachte aan een “erotische ecologie” te ontwikkelen. Verlangens worden dan niet opgeheven, maar in een andere richting gestuurd. Over Morton merkt Ten Bos verder op dat hij “de ene keer zegt () dat de naam antropoceen onbelangrijk is, dan weer zegt hij dat die naam er wel degelijk toe doet” (p. 147). De diepere oorzaak van de crisis waarin we verkeren is een denkwijze die Morton aanduidt met het begrip ‘agrilogistiek’, dit is “de wortel van alle kwaad”. Het is het zoveelste concept dat we tegenkomen om naam aan de crisis te geven, zegt Ten Bos. Het leidt tot domineren van de planeet. Het is inmiddels een machtsinstrument. “Agrilogistiek = hiërarchie = patriarchaat” (p. 153) zo formuleert Morton gewichtig. Een drievoudig algoritme zou de crisis van het antropoceen hebben veroorzaakt. Wat daar verder over wordt uitgeweid is filosofie pur sang. “In het antropoceen stort iedere aanwezigheidsmetafysica in elkaar” (p. 157). Ik twijfel er niet aan, maar wat wordt precies bedoeld?

 

Bezoek een dierentuin

Aan het einde van het laatste hoofdstuk vertelt Ten Bos van het fokken van Siberische tijgers in een tijgeropvangcentrum in Harbin. De vele bezoekers gooien vleeshompen in de kooien. In het wild zijn de tijgers uitgeroeid, maar van herintroductie komt het niet. Stropers blijven hun werk doen, de civilisatie rukt op, de plattelander ziet ze liever niet dan wel. Maar het fokprogramma loopt prima en mensen zien de dollende dieren graag. Zijn die kooien, die tijgers en het vlees dat zij verorberen echter ‘natuur’? Nee, het is ontworpen natuur, van de echte natuur zijn de tijgers en hun bezoekers ten enen male vervreemd. Naar die plek moeten we dus toe, werd al in hoofdstuk 1 aangekondigd. Toeschouwers worden van een fokprogramma. De beschreven situatie zal symbolisch zijn bedoeld, maar de symboliek ontgaat me. Te meer daar een paar zinnen eerder de vleeswording van Jezus Christus ons voorgehouden wordt als de “tegenstelde” richting die de geest (het denken?) dient te gaan om de tegenstelling tussen goed en kwaad “die in het antropoceen zo verstrengeld zijn geraakt “(p. 161) op te heffen. De zoveelste denkkonkel?

 

Beoordeling

Veel passages van zijn boek, zo deelt Ten Bos nog mee, heeft hij geschreven in de Trans-Siberië Express. Als hij niet had kunnen schrijven en lezen, zou hij zich “onnoemelijk verveeld hebben” (p.162). “Verveling” schrijft Morton, “is het juiste ecologische temperament”(id.). Met instemming haalt Ten Bos dit inzicht van Morton aan. Misschien moet je inderdaad van Moskou naar Irkoetsk over die eindeloze taiga zijn gereisd om verveling aan te prijzen als de beste manier om de catastrofes aan ellende die ons volgens Ten Bos te wachten staan, te overleven. Persoonlijk had ik van de filosoof des vaderlands iets meer uitzicht en activisme verwacht. Maar vooral ook minder slordig en meer systematisch filosoferen. Er worden ideeën van anderen gereproduceerd, slechts een enkele keer onderling vergeleken of becommentarieerd en niets steeds is duidelijk of Ten Bos ermee instemt of niet. Het boek eindigt zeker zwartgallig en doet wat het mensbeeld betreft niet onder voor het antwoord op vraag 8 onder Zondag 3 van de Heidelbergse Catechismus, een leerboek omtrent de inhoud van het geloof binnen het Nederlands protestantisme. De verwijzing naar de vleeswording van Jezus Christus doet mij denken aan vraag 43 aldaar en het antwoord daarop. Maar zelfs dit brengt mij niet verder. Het dringt zich een beetje aan mij op dat het de schrijver niet zozeer was begonnen om het vergroten van actiebereidheid en het aanbieden van wegen ter oplossing maar om het uitvergroten van een probleem. Maar ….het werkt wel, je begrijpt na lezing dat er meer aan de hand is dan een makkelijk op te lossen probleem. Het boek is in de eerste plaats een poging om mensen te overtuigen van de ernst van de situatie.

 

Maar wat ik dus echt mis en Ten Bos ook aanreken is een verwijzing naar de heldere uiteenzettingen in bijvoorbeeld het boek van Koo van der Wal De omkering van de wereld[3]. In dit boek, dat midden jaren negentig van de vorige eeuw verscheen, wordt op heldere wijze uiteengezet hoe een bepaalde manier van denken en kijken die teruggaat tot voor de Verlichting, heeft geleid tot onze verstoorde relatie met de natuur. In dit boek geeft Van der Wal zeker enkele concrete en goed uitgewerkte richtlijnen om de ecologische crisis en meer dan dat te boven te komen. In Nieuwe vensters op de werkelijkheid doet deze veelgeprezen filosoof daarnaast een indrukwekkende poging om een nieuwe natuurfilosofie te ontwikkelen [4]. Een ding echter: Van der Wal situeert onze verstoorde houding met de natuur in ons denken over die natuur. Ten Bos zoekt het meer in de aard van de mens als zodanig.

 

Het lezen van dit boek vereist de bereidheid van de lezer om kennis te nemen van ideeën van filosofen die weliswaar betrekking hebben op een bepaald aspect van de klimaatverandering maar verder los van elkaar staan en het vermogen om teleurstellingen te verwerken. Het boek geeft als enige advies: verdraag de crisis maar.

Augustus 2017

………………………

[1] Harari, Y. N. (2017). Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst. Z.p.: thomasrap.nl

[2] In dit verband verwijst Ten Bos naar een belangwekkend rapport: Riphagen, Monique, en Frans Brom (red.), Klimaatengineering: hype, hoop of wanhoop. Rathenau-Instituut; zie: https:/ /www.rathenau.nl/nl/ publIcatie/ het-bericht-klimaatengineering-hype-hoop-wanhoop.

[3] Wal, G.A. van der (1996). De omkering van de wereld. Over achtergronden van milieucrisis en het zinloosheidsbesef. Baarn: Ambo.

[4] Wal, K. van der (2011. Nieuwe vensters op de werkelijkheid. Contouren van een natuurfilosofie in ontwikkeling. Zoetermeer: Klement.