Morele emoties moet je leren

Tom Kroon

Morele emoties zijn gevoelens die optreden wanneer een morele norm wordt overschreden of het leed van een ander wordt waargenomen. Voorbeelden van morele emoties zijn mededogen, compassie, ontferming, schaamte en schuld, spijt en berouw. Ze treden op wanneer handelingen of situaties worden bezien in het licht van goed en kwaad.

Door de aandacht te vestigen op morele emoties en hun belang voor een goede omgang tussen mensen neem ik afstand van de ideeën van Lawrence Kohlberg, de bekende Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog. Hij was van mening dat het in de morele opvoeding slechts gaat om het ontwikkelen van morele oordeelsstructuren, om het bevorderen van manieren van denken, om cognitieve ontwikkeling. Kennis van goed en kwaad zou volgens K. leiden tot het nemen van de moreel juiste beslissingen. Wij kunnen kinderen volgens hem morele kennis en vaardigheden bijbrengen door voorlichting, argumentatie en door hen te confronteren met morele dilemma’s. Zijn bekende schema met de zes ontwikkelingsniveaus heeft betrekking op het morele denken. Voor moreel goed gedrag komt echter meer kijken dan het goede inzicht alleen. Moreel juist denken, leidt helaas lang niet altijd tot goed handelen. Deze optiek bracht de handen misschien op elkaar in een tijdsgewricht waarin het vertrouwen in de menselijke rede groot was. Inmiddels weten we beter. We weten beter omdat het redelijk vermogen van de mens in veel omstandigheden slechts een dun vernislaagje blijkt; we weten ook beter omdat morele handelingen niet alleen door inzichten worden bepaald maar ook emotie-gestuurd zijn. Dit veld winnende inzicht heeft er toe geleid dat de laatste decennia weer interesse is ontstaan in een vorm van ethiek waarin de mens met zijn morele gewoonten en gevoelens en eigenschappen weer centraal staat. Ik bedoel de deugdethiek, waar uw lector Peter Vos en zijn kenniskring zich door laat inspireren.

Moreel handelen en emoties

Het hoeft weinig betoog dat morele emoties het handelen activeren. Als je geraakt bent ga je sneller tot handelen over dan indien je alleen maar bent overtuigd. Een natuurramp met schokkende beelden waardoor mensen worden getroffen, zet sneller tot geven aan dan schriftelijke verslagen van journalisten op afstand. Morele gevoeligheid bijbrengen is dus een belangrijk opvoedingsdoel. Kinderen moeten leren om meevoelend te reageren bij het waarnemen van situaties die het morele welzijn van mensen aantasten. Zij dienen zich gevoelens als mededogen, morele verontwaardiging, morele boosheid, schuld en schaamte eigen te maken. Deze emoties vergroten de kans dat pogingen worden ondernomen om het moreel goede in stand te houden of om dat wat moreel goed was, te herstellen.
Ik wil de belangrijkste en meest voorkomende morele emoties nader bekijken.

Mededogen en empathie

Ik begin met de emotie mededogen. Mededogen behoort tot de klasse van de zogeheten altruïstische emoties. Daartoe horen ook medelijden, compassie, ontferming en andere. Mededogen ontstaat wanneer we zien dat een ander waarmee we ons op de een of andere wijze verbonden voelen, lijdt. Ze zet ons aan tot handelingen van naastenliefde, tot gedrag dat leed verzacht.
Aan de basis ervan ligt empathie. Men onderscheidt soms verschillende vormen van empathie, maar wat ze gemeenschappelijk hebben is het vermogen dat wij mensen hebben om ons in de ander te verplaatsen. Zo kunnen we ons verplaatsen in andermans visie op de werkelijkheid, in zijn (haar natuurlijk ook) omstandigheden, in zijn gemoedstoestand, in het leed dat hem/haar overvalt. We kunnen ons voorstellen wat hij/zij denkt en voelt. We kunnen parallel voelen en denken. We zien op een film hoe een blinde voorzichtig een drukke straat oversteekt en voelen zijn angst en voorzichtigheid mee; ons hart gaat er misschien sneller van kloppen. Griezelfilms kunnen alleen maar bestaan dankzij het empathisch vermogen van de toeschouwers. Ook plezierige gebeurtenissen waar anderen mee te maken krijgen, voelen we mee.
Dit mee kunnen leven met de gemoedstoestand van een ander is een eigenschap die de meeste mensen van nature hebben en die zich al vroeg na de geboorte openbaart. Baby’s van een paar dagen oud tonen al tekenen van onrust als een ander kind in hun omgeving huilt. Vaak gaan ze meehuilen en dit huilen onderscheidt zich niet van het huilen dat optreedt bij huilen door ongemak. Aan het einde van het eerste levensjaar gaat een baby in zulk soort situaties steun zoeken bij de eigen moeder want het kan het eigen leed, het eigen meevoelen, dat veroorzaakt wordt door het leed van een ander, nog niet onderscheiden van het leed van die ander. Maar na de leeftijd van een maand of vijftien doet het nog jonge kind al de eerste pogingen om de ander op te monteren.

Werkt empathie?

Leidt empathisch meevoelen met het leed van een ander altijd tot mededogen en tot het geven van hulp, tot het beoefenen van naastenliefde? Je zou, oppervlakkig geredeneerd toch zeggen van wel. Omdat je met het leed van de ander meevoelt, voel je je onbehagelijk. Om dit onbehagelijke gevoel kwijt te raken is er slechts één optie: je met het slachtoffer bemoeien. Dat kan door te gaan troosten, door daadwerkelijk te gaan helpen of anderszins het leed te verzachten. Maar, helaas, zo werkt dat niet. Empathisch meeleven leidt niet linea recta tot handelingen die leed verzachten.
Als het de schuld van de ander is dat hij in de narigheid zit, kunnen we wel meevoelen maar meer niet. ‘Eigen schuld, dikke bult’ is onze reactie.
Ook in het geval dat de lijdende lijdt om iets triviaals, om iets dat we niet de moeite waard vinden, blijft mededogen achterwege.
Het kan ook zo zijn dat je weliswaar empathisch meevoelt, maar dat het niet tot het geven van hulp komt omdat je je onmachtig voelt of andere prioriteiten hebt. Je hebt de vereiste vaardigheden niet in huis, of je hebt geen tijd. Of je neemt je voor om straks te helpen, maar je stelt het uit en komt er uiteindelijk niet toe. Het ontbreekt je aan voldoende doorzettingsvermogen.
Je kunt ook de plaats van handeling verlaten en/of je verbeelden dat het wel meevalt wat de ander is overkomen. Helaas kan het dan wel zijn dat de schokkende beelden van de situatie waarin het slachtoffer verkeerde je lang bijblijven, waardoor je je nog lang schuldig voelt.
Ook kun je door een te veel zien van leed afgestompt raken of jezelf voorhouden dat jouw enkele en bescheiden gift weinig bijdraagt aan het verlichten van zoveel leed.

Het kan ook zijn dat we de lijdende ander als vijand van onze belangen en levenswijze zien. Empathie speelt dan weliswaar een rol (we kunnen navoelen wat de ander voelt), maar tot ontferming komt het niet, integendeel, we kunnen ons zelfs verheugen over zijn lijden. Ten slotte kan het ook zijn dat we de ander niet als mens zien. Denk aan de gevolgen die een bevrijdingsideologie of drugs hebben op de manier waarop tegen anderen, bv. vrouwen aangekeken kan worden. In Afrika zijn daar schrijnende voorbeelden van, maar we hoeven daarvoor niet per se ver van huis te gaan. Mensen die zich geheel laten leiden door grenzen trekkende politieke of godsdienstige opvattingen, kunnen zo ver gaan dat ze empathische gevoelens ten opzichte van mensen die aan de andere kant van die grens wonen, niet toelaten. In plaats van empathie en mededogen is er walging, of men ziet de ander als gebruiksvoorwerp of onkruid dat uitgeroeid dient te worden.

Al deze voorbeelden maken duidelijk dat er gemakkelijk belemmeringen kunnen optreden in de overstap van empathisch meevoelen naar mededogen en hulp.
Je moet kunnen luisteren naar je gevoel, je moet voldoende moed hebben, je moet beseffen dat het van belang is om nu en niet later nog eens te helpen, je moet weten dat je met jouw vaardigheden echt wel helpen kunt, je moet dus voldoende zelfrespect hebben, geen al te lage dunk van jezelf enzovoort.

Betrokkenheid en besef van eigen kwetsbaarheid

Op twee belangrijke voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om de stap van empathie naar mededogen te maken wil ik de aandacht extra vestigen. De eerste is dat je positief betrokken bent op degene die lijdt. Je dient, wat ik noem, naastebesef te hebben. Dat betekent dat je leeft vanuit het besef je medeverantwoordelijk te weten voor de kwaliteit van het leven van degene die lijdt. Beperking van dit naastebesef tot de kleine, intieme groep van familie, dorps-, stad- of geloofsgenoten of cultureel gelijkgezinden kan het ontstaan van mededogen in de weg staan. Betrokkenheid op de ander, naastebesef, is een belangrijke verbindingsbrug tussen empathie en mededogen. Empathie zonder positieve betrokkenheid kan zelfs leiden tot beulswerk. Dat kan bij een ideologie die mensen van onmensen scheidt, maar ook bij de folteraar. De folteraar die empathisch aanvoelt waardoor zijn slachtoffer geestelijk lijdt, kan het folteren verhevigen door bv. te dreigen met het vernietigen van wat zijn slachtoffer lief is. Er is niets erger dan een zich inlevende schurk. Empathie is ethisch neutraal, betrokkenheid op de ander maakt van deze neutrale impuls een positief ethisch fenomeen.

Een tweede factor die wel naast betrokkenheid wordt genoemd om de overgang van empathisch meevoelen naar mededogen en hulp te bevorderen, is besef van eigen kwetsbaarheid. Als je beseft dat de teleurstelling of de rampspoed die een ander treft ook jou kan treffen, sterker nog: indien je vanuit eigen ervaring deel kan hebben aan andermans leed, verhoogt dit de kans op ontferming en mededogen.

Opvoeding en onderwijs

Gegeven deze twee voorwaarden is het van groot belang om het gezins- en schoolleven van kinderen zo in te richten dat, ten eerste, een positieve betrokkenheid op de ander wordt vergroot. Dat kan door het gemeenschappelijk leven vorm te geven, de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een goede gang van zaken te benadrukken, kinderen te leren elkaar te helpen en verhalen te vertellen en te lezen waarin mensen met hun vreugdevolle maar ook teleurstellende ervaringen centraal staan. Onderwijs in wis-, natuur- en scheikunde bevordert niet de betrokkenheid op de ander, althans niet wat de inhoud betreft. In het literatuuronderwijs en geschiedenis liggen veel meer kansen. Ook een opvoeding in isolement of een methodiek die zich al te zeer richt op het individu, kan de ontwikkeling van betrokkenheid in de weg staan. De lerares en leraar dienen ook zelf een voorbeeld van betrokkenheid te zijn. Zij dienen zich verantwoordelijk te voelen voor het welzijn van de leerlingen. Ze kennen die, weten hun achtergrond, kennen hun sterke en zwakke punten.

Ik ben van mening dat het ontstaan van een pedagogische betrokkenheid op leerlingen de laatste decennia steeds moeilijker is geworden. De oorzaken daarvan zijn de vele organisatorische maatregelen, het groeiende aantal administratieve eisen en noodzakelijke rapportages die aan scholen en onderwijsgevenden zijn opgelegd in combinatie met de toename van deeltijdbanen. De entree van de vele specialisten doet hier niets aan af, vergroot eerder het probleem. En wat het voortgezet onderwijs betreft, wijs ik op de begeleidende rol – dat is een rol op afstand –  die de leraar/lerares in veel situaties krijgt voorgeschreven.

Moeten we het besef van eigen kwetsbaarheid in school en gezin ook bevorderen? Deze vraag leg ik graag in uw midden. Ik wil er een ding van zeggen. Millennialang hebben mensen geleefd in het besef dat leed hun kan overvallen, het wordt van de goden, van de natuur uit, of van God beschikt. “De mens wikt en God beschikt”, zo zegt de gelovige. Door wetenschappelijke ontwikkelingen in de biologie, de natuur- en scheikunde en de geneeskunde, maar ook in de sociologie, heeft bij velen de mening postgevat dat we in een maakbare samenleving leven. We hebben ons leven zelf in de hand en kunnen daar zelf richting aan geven. In zo’n klimaat komt besef van eigen kwetsbaarheid pas om de hoek kijken als het leed persoonlijk toeslaat; bij ontslag, bij een ongeneeslijke ziekte, bij een sterfgeval van iemand die ons lief is, bij inbreuken in het heerlijke geluk dat we ervaarden in ons gezin. Moeten wij onze kinderen daarop voorbereiden en zo ja, hoe? De weg die uw Peter Vos in zijn proefschrift over Kierkegaard uitvoerig bespreekt is die van de navolging van Christus. Daar zou best een volgend symposium aan kunnen worden gewijd, hij zegt er in hoofdstuk 4 behartigenswaardige dingen over.
Plichts- of regelemoties
Dankzij het empathisch vermogen, positieve betrokkenheid en besef van eigen kwetsbaarheid kunnen we tot handelingen van naastenliefde komen. Maar, zoals we hebben gezien, stuit het beoefenen van naastenliefde nogal op wat belemmeringen, zeker ook in de persoonlijke sfeer.
Gelukkig zijn er in onze samenleving instituties die vanuit het beginsel van rechtvaardigheid en op grond van wetten en voorschriften helpen waar naastenliefde tekortschiet. We betalen belasting en dat komt voor een deel weer ten goede aan mensen die, als ze alleen maar afhankelijk waren van naastenliefde ernstig te kort zouden komen.

Maar mededogen richt zich niet op de veroorzaker van leed. Als ze werkt, verricht deze emotie dus slechts half werk. De dader/veroorzaker blijft namelijk buiten beeld.
Je helpt niet alleen een slachtoffer, maar maakt je ook kwaad op degene die de schuld is van het toegebrachte leed. Je kunt ook boos worden op jezelf als je bij nader inzien van mening bent dat je iets niet of juist wel had moeten doen.
Dat iemand zijn rekeningen betaalt, dat mensen niet liegen, dat je geleende dingen teruggeeft, dat vinden we gewoonweg onze plicht. We doen die dingen meestentijds niet omdat empathie een rol speelt en persoonlijke betrokkenheid op de leverancier of besef van eigen kwetsbaarheid, maar uit plichtsbesef. Je hòòrt een winkelier niet op te lichten, je behoort niet te liegen, je behoort als politicus het algemeen belang te dienen en jezelf niet persoonlijk te verrijken. Dit ‘behoren’ verwijst naar de plicht die wij elkaar toekennen om onze deugden te tonen ofwel om morele waarden te verwerkelijken. Als je mededogen ook als plicht voelt kom je gauwer tot daden van hulp. Daarnaast brengen plichtsemoties de dader van immoreel handelen in beeld. Zo’n dader kan ik ook zelf zijn.
Ik onderscheid twee positieve plichtsemoties: die van instemming en zelfvoldoening en twee negatieve: die van verontwaardiging en zelfverwijt.

Instemming en zelfvoldoening

Er zijn gebeurtenissen waar we getuige zijn van handelen dat onze instemming heeft. Als een kind de waarheid spreekt, als de ouder zich houdt aan gemaakte afspraken of als de andere kinderen stil zijn als Irma haar verhaal vertelt. Meestal beschouwen we zulke gedragingen als vanzelfsprekend. Een bepaald gevoel krijgen we er meestal niet bij. We krijgen dat alleen als zulke gedragingen getoond worden onder moeilijke omstandigheden, als extra inspanningen worden gevraagd of als verleidingen worden weerstaan. Wanneer de kinderen stil blijven ondanks het rumoer in de klas ernaast, of als de buschauffeur je er in de drukte op wijst dat je niet een euro maar twee euro gaf. Wanneer mensen blijk geven van morele competentie tegen de druk in om het tegendeel te doen, dan kan het zijn dat we een emotie voelen: instemming, tevredenheid, misschien zelfs bewondering. Ze zetten niet altijd tot handelen aan (we zouden een compliment kunnen geven), maar sterken ons in de diep gevoelde overtuiging dat mensen ondanks alle blijken van het tegendeel toch morele wezens zijn en dat dat zo hoort. Ze hebben hun plicht gedaan.

Soms doe je zelf dingen tegen de verdrukking in. Je hebt haast maar wijst toch iemand die dat vraagt de weg, of je bezoekt ondanks het feit dat je het druk hebt een zieke tante, of je weerstaat de druk van de ouders van Peter om ondanks zijn slechte leerprestaties toch maar een advies voor het vwo uit te brengen. Je vindt zo’n advies niet juist, misschien onrechtvaardig ten opzichte van anderen. Het strookt niet met je beroepseer. Je zult jezelf niet op de borst slaan, maar ieder kent zo zijn momenten waarop een morele handeling wordt verricht waarbij een weerstand overwonnen wordt of waarmee je jezelf misschien hebt overtroffen. Je hebt terugkijkend daarop ‘een goed gevoel’; trots is misschien te veel gezegd, maar wel kan het zijn dat je een emotionele gewaarwording hebt die te maken heeft met zelfvoldoening. Je hebt aan je morele plicht voldaan.

Verontwaardiging en zelfverwijt

Soms maken gevoelens van verontwaardiging zich van ons meester, we zijn ontstemd, we voelen wrevel of ergeren ons. Als bijvoorbeeld Piet zich met een leugen tracht vrij te pleiten of Jessica de samenwerking in haar groep verstiert, als we bepaalde maatregelen als onrechtvaardig beoordelen of we horen van iemand die ten koste van anderen op zijn eigenbelang uit is. Er wordt een waarde te kort gedaan, er wordt een ondeugd getoond en dan maakt verontwaardiging zich van ons meester. Emoties van verontwaardiging richten zich op degene die de norm overtreedt. Als het binnen onze mogelijkheden ligt dan zullen we overgaan tot handelen. Volwassenen die immoreel handelen, maken we verwijten, we schrijven een ingezonden brief en we willen dat sancties worden getroffen.

Emoties van zelfverwijt richten zich op onszelf. Stel dat we getuige zijn van een winkeldiefstal of geweld op straat, en niets doen; we ‘kijken de andere kant op’. Of stel dat een collega al een tijdje overspannen thuis zit, en we nog steeds niet de moeite genomen hebben om hem te bezoeken. In deze gevallen hebben we datgene wat we voelen als onze plicht niet gedaan, we zijn niet te hulp gekomen, we hebben geen tijd beschikbaar gesteld. Geen voldoening of trots, maar zelfverwijt neemt bezit van ons. Emoties van zelfverwijt zijn schaamte, schuld, berouw, wroeging en spijt. Deze emoties komen niet op als handelingen van anderen of situaties elders moreel beoordeeld worden, maar als ik mezelf realiseer iets nagelaten te hebben of dingen te hebben gezegd of gedaan die het welzijn van anderen schaden of tegen de regels en goede gewoonten ingaan. Ik voel me schuldig of ik schaam me of ik heb spijt.
Meestal is het zo dat zelfverwijt optreedt als de daad al is gepleegd of als ik me achteraf realiseer dat de moreel vereiste handeling is nagelaten. Echter, deze emoties kunnen ook vooraf te binnen worden gebracht. “Als ik dat zou doen dan zou ik me schamen” en “Als ik nu niet zou helpen zou ik me achteraf schuldig voelen” zijn uitingen daarvan. Zelfverwijt vooraf kan tot goede daden aanzetten. Zelfverwijt richt de aandacht op mezelf, het is een zelfsturende morele emotie.
Het geweten
Plichtsemoties zoals verontwaardiging en schuld zijn dus emoties die zich niet richten op het slachtoffer, maar op de veroorzaker van leed. Ze ontstaan vanuit het besef dat het je plicht is om moreel te handelen. Dat besef kristalliseert zich, waar het het eigen handelen betreft, uit in het geweten. Het geweten is het unieke bij de persoon horende vermogen om in het bijzonder het eigen morele handelen te beoordelen. Het is een latent aanwezige ‘stem’, de maatstaf waarmee we het morele gehalte van onze daden meten. Het omvat beelden en gevoelens. Gevoelens die met bepaalde daden samenhangen en beelden van situaties uit ons verleden.

Functies van het geweten

De belangrijkste functie van het geweten is dat dit ons het verschil doet kennen tussen goed en kwaad, tussen wat ik wel en wat ik niet gepast vind. Het is een actief oordelend vermogen van de menselijke geest. Het is ook zoiets als een nooduitgang, want mijn geweten kan mij persoonlijk ook ingeven wat ik precies in een bepaalde situatie moet doen, ondanks dat dit misschien ingaat tegen de opvattingen van mensen uit mijn omgeving. Soms doe ik er uit onvermogen een beroep op. Namelijk als ik ergens, ook na veel nadenken en het inwinnen van advies, niet uitkom. Het is dan onze definitieve en laatste beroepsinstantie. Het is ook een barrière tegen verleidingen. Het verdedigt de integriteit van de persoon tegen afglijden naar een niveau waar de voorrang wordt gegeven aan het bevredigen van de vitale driften en individuele behoeften en van het veiligstellen van de eigen belangen.
De autonomie en de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens krijgen bij uitstek vorm in deze functies van het geweten.

Elementen van het geweten

Hoe komt het geweten tot stand? Het kind leert in de loop van zijn ontwikkeling goede gewoonten. Deze leert het van betrokken opvoeders: ouders, leraren, jeugdwerkers enz. Zij deden ze voor en deden ze met het kind, ze gaven aanwijzingen, corrigeerden en lieten hun gevoelens blijken. Dat deden de opvoeders op momenten dat het kind op de een of andere wijze tekortschoot. Niet al die situaties van tekortschieten en de reacties van opvoeders daarop werden in het geheugen van het kind opgeslagen, maar restanten ervan zijn wel gebleven. Die restanten zijn ‘vervormde’ en ‘ingedikte’ jeugdervaringen. Je kunt misschien ook zeggen: ‘resten van de steigers’ met behulp waarvan het morele besef werd opgebouwd. Het zijn dus restanten van opvoedingshandelingen waarbij werd geprezen en/of gecorrigeerd en de opvoeder zijn of haar gevoelens toonde van afkeuring, verontwaardiging of tevredenheid.

Is verbieden ziekmakend?

Bij gebieden of verbieden deed de opvoeder dat misschien op momenten dat het kind zich van geen kwaad bewust was (als het dat wel was, had het al geweten) en ‘lekker’ met iets bezig was. Dat iets kon echter niet door de beugel in de ogen van de opvoeder. Daardoor frustreert de correctie en kan ze teleurstelling opwekken. Maar omdat het kind voor het eigen welzijn afhankelijk is van dezelfde opvoeder die het ook voedt, verzorgt, beschermt en aandacht geeft, kan het met die teleurstelling wel omgaan. Die wordt opgelost door erkenning van de eisen van de opvoeder, en ook door een soepele wending van de eigen aandacht naar iets anders om mee bezig te zijn. Kinderen zijn namelijk erg nieuwsgierig en geven er ook blijk van in het bezit te zijn van exploratieve behoeften: nieuwsgierigheid, de drang om dingen uit te proberen en ontdekkingen te doen. Het kind zet zich dus snel over zijn teleurstelling heen, erkent de rechten van de opvoeder en verinnerlijkt zijn aanwijzingen. Het blijft niet steken in wrok, het gaat wat anders doen. Zo wordt het fundament voor het geweten gelegd, het kind kent zijn plicht. Van afkeuring, goedkeuring, boosheid en teleurstelling kan de opvoeder zonder angst voor beschadiging van het kind gebruikmaken, evenals van prijzen en belonen.

Loyaliteitsfenomeen

In het geweten kristalliseert zich dus de individuele opvoedingsgeschiedenis uit. In die zin is het een loyaliteitsfenomeen. Als het geweten spreekt wordt de mens als het ware herinnerd aan zijn verleden als kind. Het is dus conservatief van karakter. Dat kan een gezonde ontwikkeling en aanpassing aan nieuwe omstandigheden in de weg staan. Delen ervan moeten dan ook soms worden ‘afgestoten’. Soms moet daar veel spit- en graafwerk aan te pas komen, het individu gaat dan in therapie. Het is dus van belang om aan te koersen op de inplanting van een ‘gezond’ geweten. Dat betekent voor de opvoeder dat hij zich dient te onthouden van psychisch en lichamelijk geweld en zeker van langdurige liefdesonthouding. De neerslag van ons verleden als kind mag een rijk, creatief en initiatiefvol leven immers nooit in de weg staan. Een van de betere manieren om dit te voorkomen is dat de opvoeder niet alleen consequent is in zijn aanwijzingen en correcties maar ook bereid om afhankelijk van het bevattingsvermogen van het kind, zijn maatregelen toe te lichten.
Altruïstische en plichtsemoties bevorderende opvoedingstechnieken
Naast het geven van het goede voorbeeld kunnen we veel van onze opvoedingshandelingen onderbrengen in drie groepen: die van liefdesonthouding, gezagsuitoefening en beloning, al of niet van uitleg en toelichting vergezeld.
Bij liefdesonthouding negeren we een kind een tijdje of zetten het apart, we lezen het de les en verheffen onze stem.
Bij gezagsuitoefening leggen we onze wil op, we bestraffen bijvoorbeeld ongewenst gedrag.
Indien we belonen keuren we gedrag goed en moedigen dit door allerlei beloningen aan.
In al deze gevallen richten we ons primair op het gedrag en proberen dat op de een af andere manier bewust bij te sturen of te veranderen. Het zijn technieken die in de eerste plaats conditioneren. Daarnaast, de mens is toch immers ook met rede begaafd, is het van belang uit te leggen en toe te lichten. In de dagelijkse schoolsituatie houden we dat vaak kort, het runnen van een groep vraagt heel veel aandacht. Met deze technieken is niks mis, ze hebben kinderen altijd deugden bijgebracht.

Technieken die zich specifiek richten op de vorming van morele emoties wijzen het kind op zijn empathisch vermogen en proberen dat verder te ontwikkelen, en wijzen het kind op zijn plicht. Zij beogen betrokkenheid, besef van eigen kwetsbaarheid, mededogen, plichtsemoties en een geweten te wekken. Eerst wil ik enkele aanwijzingen doorgeven om het ontstaan van mededogen te bevorderen. Het zijn aansporende technieken.

1. Responsief (invoelend) reageren op gedrag en niet al te autoritair zijn, dus niet een al te emotioneel uitgesproken verbod zonder toelichting.
2. Troostend gedrag tonen en helpende handelingen leren vormgeven en aanmoedigen.
3. Als een kind een ander leed toebrengt het wijzen op de gevoelens van die ander, het wijzen op de gevolgen van het leed toebrengend gedrag en op het negatieve beeld dat de ander van de dader krijgt.
4. Gevoelens en emoties benoemen.
5. Vragen naar gevoelens van het kind zelf/de dader.
6. Er vaak op wijzen dat anderen net zo denken en voelen als het kind zelf, en kinderen ertoe brengen zich de zienswijze van een ander voor te stellen.
7. Erop wijzen dat je in staat bent om anderen blij te maken.
8. Emoties uitspelen in rollenspelen.
9. Gevallen van leed en ongeluk ter sprake brengen, dus niet uit de weg gaan, en de vraag stellen hoe dit was te voorkomen geweest en hoe het toegebrachte leed is te verzachten.
10. Personen uit de nabije of verre omgeving, die blijk geven (gaven) van altruïstische emoties en daden van barmhartigheid, ter sprake brengen.
11. Blijk geven van betrokkenheid op het welzijn van het kind.

Technieken speciaal geschikt voor school zijn:

1. Taken met anderen laten uitvoeren, ook al hebben die anderen een andere huidskleur en godsdienstige achtergrond.
2. Oudere leerlingen jongeren laten helpen of de slimmere leerlingen de trage.
3. In competitieve situaties uitingen die de verliezer vernederen, verbieden.
4. Positief reageren indien kinderen anderen vriendelijk en behulpzaam bejegenen.
5. Verhalen vertellen en gebeurtenissen aanhalen waar mensen die handelen op grond van morele emoties een centrale rol in spelen.
6. Klassikaal lezen en bespreken van boeken/verhalen waar mensen die blijk geven van altruïstisch gedrag een rol in spelen.

Niet bevorderlijk zijn:

1. Je gezag niet laten gelden en denken dat de kinderen je alleen aardig vinden indien je toegeeflijk bent.
2. Inconsistent zijn in het geven van aanwijzingen en verboden.
3. Al te veel stoffelijke beloningen.

Ik noem nu enkele mogelijkheden om het ontstaan van plichtsemoties en het geweten te bevorderen. Het zijn de zogeheten corrigerende technieken.

1. Hulp bieden en troost geven ook benoemen als zijnde een plicht.
2. Regels handhaven en overtredingen aan de kaak stellen.
3. Indien een regel overtreden wordt en een ander wordt daardoor leed toegebracht, de dader wijzen op zijn verantwoordelijkheid, afhankelijk van de zwaarte straffen en hem naar het slachtoffer toe daden laten stellen die het weer goed maken.
4. Indien materiele schade wordt aangericht, de dader wijzen op zijn aandeel, afhankelijk van de zwaarte straffen en de schade laten vergoeden.
5. Bij gemaakte afspraken wijzen op de verantwoordelijkheid en de plichten die deze met zich meebrengen.
6. Als leerkracht zelf een voorbeeld zijn van plichtsgetrouwheid.

Ten slotte

Het belang van morele emoties is lang onderschat. In het gunstigste geval dacht men dat ze zich vanzelf wel zouden ontwikkelen. Aan het geweten werd sinds het derde kwart van de vorige eeuw nauwelijks meer een woord gewijd. Men begreep het al te zeer als een fenomeen door God ingeplant, een God die immers dood was. Onlangs las ik nog in een boek met de titel Filosoferen over morele emoties “Schuldgevoel is voor mij (TK: de schrijfster) een vorm van hoogmoedswaanzin” (Miriam van Reijen, 2003, blz. 153). Zo’n uitspraak toont ondubbelzinnig aan voor wat voor een belangrijke opgave we staan.

Literatuur

Kroon, T. (2005). De morele intuïtie van kinderen. Respect en verantwoordelijkheid, vrijheid en geweten. Amsterdam: SWP.
Reijen, M. van (2003). Filosoferen over emoties. Soest: uitgeverij Nelissen.
Spiecker, B. (1991). Emoties en morele opvoeding. Wijsgerig-pedagogische studies. Meppel/Amsterdam: Boom.
Vos, P. (2002). De troost van het ogenblik. Kierkegaard over God en het lijden. Baarn: Uitgeverij Ten Have.