Hamilton C. (2017). De provocerende aarde. Over het lot van de mens in het antropoceen. Utrecht: Uitgeverij Klement.
Inhoud 157 pagina’s verdeeld over vijf hoofdstukken, exclusief titelbladen en inhoudsopgave zes pagina’s, woord vooraf vier pagina’s, woord vooraf van de schrijver vijf pagina’s, dankwoord twee pagina’s. Wel voetnoten, geen register.
Hamilton beschrijft in dit boek de oorzaken, de aard en de gevolgen van de klimaatcrisis, pleit voor een paradigma-switch waar het de klimaat- en aardwetenschappen betreft en verdedigt zijn inzichten tegen ecomodernisten, feministen en humanisten en scherpt zijn inzichten aan in discussies met vakgenoten, waaronder bekende en minder bekende filosofen.
Het voorwoord van René ten Bos
Het boek heeft een ‘Woord vooraf’ van de gewezen Denker des Vaderlands René ten Bos. Ook hij publiceerde een boek over de klimaatcrisis: Dwalen in het antropoceen. Amsterdam: Boom, 2017. Dit voorwoord bevat naast waarderende woorden de kern van Hamiltons boodschap. Deze is dat de mens een natuurkracht is geworden en dat zijn wil zich heeft vermengd fysische krachten. Dit heeft een enorme impact op de mens, zijn leven en verwachtingen en vereist onder meer een nieuwe wijze van kennis verwerven en een andere insteek van de menswetenschappen.
De hoofdstukken inhoudelijk
Hoofdstuk 1, getiteld De antropogene breuk schildert de aard van de overgang die wij hebben gemaakt: het doen en laten van de mens is verstrengeld geraakt met de bio-geologische-klimaatgeschiedenis van de aarde. Het klimaat is door het ingrijpen van de mens niet alleen grondig verstoord, we zijn als levend wezen een nieuw tijdperk ingegaan: het Antropoceen. Het verschil tussen natuurlijk en moreel kwaad is sindsdien weggevallen. Daardoor zijn we op een tweesprong aangeland: geo-engineering of deemoed betrachten? Uitvoerig wordt stilgestaan bij de noodzaak voor het gebruik van de term ‘antropoceen’ en Hamilton wijst de opvattingen van de ecomodernisten gedecideerd af. Het aardsysteem is al zo grondig verstoord dat dit “niet meer kan opveren” (blz. 44).
Hoofdstuk 2 filosofeert over een nieuwe kijk op de mens en breekt een lans voor wat Hamilton noemt een ‘antropocentrisme nieuwe stijl’. Dat is “de houding die getuigt van een besef van roekeloos omgaan met de aarde en de overtuiging dat we een stap terug moeten doen” (blz. 56). Het belangrijkste kenmerken is het benul dat de aarde niet meer bewerkt kan en mag worden maar moet worden beschermd. In dit verband gaat Hamilton uitvoerig in discussie met ‘ecofilosofen’ en ‘posthumanisten’ wier opvattingen hij veroordeelt. Ook verwijst Hamilton kort naar strategieën die mensen tot hun beschikking hebben om de verontrustende feiten over de klimaatverandering te ontwijken. Opnieuw wordt het ecomodernisme op de hak genomen, het zou een uitvloeisel zijn van het oude humanisme.
In hoofdstuk 3 wordt een poging gedaan om een ‘nieuw narratief’ te ontwikkelen over de mens en zijn ontwikkelingsgeschiedenis. Het “dient een andere inhoud te hebben dan dat van de universele rede die vooruitgang bewerkstelligt” (blz. 94), het “kent geen gelukkige afloop” en het “brengt het falen van de machtigen aan het licht” (blz. 95). Nadrukkelijk brengt Hamilton de schadelijke gevolgen van de globalisering onder de aandacht die ten behoeve van de mobiliteit van het financieel kapitaal grenzen beoogt te slechten. Het heeft een “toewijding aan geld, aan materialisme en aan merkidentiteiten” bewerkstelligd dat “traditionele gewoonten, waarden en aspiraties volledig (heeft) overstemd”(blz. 98-99). Toegroei naar wereldburgerschap wordt daardoor geblokkeerd. Volgt een verwijzing naar de geschiedopvatting van Hegel en de groeicijfers van China.
Het nieuwe narratief staat in tegenstelling tot een tendens in de sociale en geesteswetenschappen gedurende de laatste 50 jaar. Om dit duidelijk te maken construeert hij een tabel die de contrasten tussen het Nieuw antropocentrisme enerzijds en het Posthumanisme en het Ecomodernisme anderzijds bedoelt te illustreren. De punten die dan worden genoemd komen na de voorgaande hoofdstukken inmiddels bekend over.
Dit hoofdstuk wordt weer interessant als Hamilton na in grote lijnen de thema’s te hebben geschetst waar de sociale wetenschappen zich de afgelopen decennia mee hebben bezig gehouden (“het ontmantelen van allerlei controle- en machtsmiddelen” blz. 103), stelt dat het Antropoceen ons dwingt om van de gedachte dat autonomie een onvervreemdbare eigenschap is van de mens, afscheid te nemen. De “menselijke handelingsmacht” die Hamilton heel centraal stelt, werd daardoor ontkend. Hamilton wijst het “nieuw-materialisme” dat intenties toekent aan levenloze objecten echter af. Het is een hoofdstuk vol vergezichten, spannende verbanden en opvallende conclusies. Dat komt omdat de schrijver veel in discussie gaat met collega-wetenschappers die er andere inzichten of juist heel diepe op nahouden (Hornborg, Latour, Descola en anderen). Dat vraagt van de lezer voorkennis, aandacht en de bereidheid om sommige uitspraken voor lief te nemen. Hamilton wendt zich in dit gedeelte tot vakbroeders.
Hoofdstuk 4 probeert helderheid te verkrijgen over de betekenis van de mens in de kosmos. Maken we deel uit van een Goddelijk plan of is het de vrijheid die we geroepen zijn vorm te geven? Nee, God is dood en de menselijke vrijheid als Verlichtingsidee heeft met de komst van het Antropoceen afgedaan, meent Hamilton. De aarde stelt ons grenzen en onze vrijheid bestaat nu hieruit om onze verantwoordelijkheid voor deze bron van leven te aanvaarden, als we tenminste willen overleven.
Hoofdstuk 5 ten slotte staat even stil bij de aard van het geo-biologische-klimaatsysteem dat ons omringt. Het is onvoorspelbaar, kent emergente overgangen en spontane creativiteit. “Vrijheid is in de natuur ingeweven” (blz. 155). Onze onachtzaamheid voor een aarde waarvan we dachten dat deze louter door anonieme, causale natuurkrachten werd gedreven dient om te slaan in bekommernis voor haar. Het hoofdstuk besluit met enkele “losse gedachten” over wat ons als ‘homo agens’ staat te doen.
De boodschap van Hamilton
Hamiltons boodschap is duidelijk en wordt in elk hoofdstuk in soortgelijke bewoordingen herhaald. We zijn een nieuw tijdperk, dat van het Antropoceen, binnengegaan. Daaruit kunnen we niet meer terug. Dit inzicht is te danken aan de sinds nog maar enkele decennia bestaande aardwetenschap. Deze vorm van kennisverwerving overstijgt de oude wetenschappen die zich bezighielden met afzonderlijke geologische, biologische, antropologische en historische verschijnselen. Deze aardwetenschap (een ‘metawetenschap’) brengt de verworven kennis uit eerdere disciplines bijeen, bestudeert de aan de verschillende benaderingswijzen gebonden verschijnselen binnen een en hetzelfde paradigma en komt tot de conclusie dat de verschillende ontwikkelingen zich voordoen binnen een systeem waarvan de delen met elkaar samenhangen. Dit systeem kent kantelpunten, er doen zich emergenties voor, er zijn punten van ‘no return’ en onverwachte veranderingen. Een belangrijk inzicht, voortvloeiend uit deze nieuwe wetenschap is dat de menselijke wil is samengevloeid met anonieme en aan de blinde natuur gebonden krachten. Dit leidt noodzakelijkerwijs tot een andere kijk op de verantwoordelijkheid van de mens voor zijn leefomgeving. Een nieuwe vorm van antropocentrisme dient zich aan. Het oude antropocentrisme was uit op de bevrijding van de mens uit allerlei vormen van dwang; het hield een pleidooi voor emancipatie en mondigheid en zag de aarde als levenloos object en passieve leverancier van allerlei hulpmiddelen en producten. Het nieuwe antropocentrisme situeert de mens als wezen op een aarde die weerstand biedt en de mens bedreigt en voor het welzijn waarvan de mens aansprakelijk is. God schiep ooit de aarde als ‘goed’, maar de mens heeft deze noodzakelijke voorwaarde voor leven in wanorde gebracht. Om te kunnen overleven onder deze omstandigheid dienen we elke gedachte aan nog meer economische groei of aan verheffing van de mens te laten varen, ook elke hoop op een redding in de transcendente sfeer. We dienen onze mogelijkheden en behoeften in overeenstemming te brengen met de grenzen van de aarde. Collectieve actie is vereist. Hamilton pleit voor een nieuwe praktijk die vorm wordt gegeven door mensen “die in verbondenheid zelfbeheersing oefenen”(blz. 135) en hoopt in navolging van Hannah Ahrendt op ‘onderstromen’ die politiek tot uitbarsting kunnen komen (blz. 174).
Mijn commentaar
Nagenoeg elk hoofdstuk is verrijkt met filosofische uitstapjes over de consequenties van het binnentreden van het Antropoceen voor onze kijk op de geschiedenis en de aard van de mens. Hamilton gaat daarnaast discussies met tegenstanders niet uit de weg. Daarbij schuwt hij vreemde begrippen niet altijd, noch het leggen van niet voor de hand liggende verbanden. Niet altijd is dat noodzakelijk om een goed begrip van zijn bedoelingen te krijgen. Er vallen nogal wat boekenkasten om. Zijn boodschap waarin het begrip ‘antropoceen’ centraal staat is uiteindelijk in mijn ogen vrij beknopt, uitvoerige uiteenzettingen met bijvoorbeeld historici of antropologen die een andere term verkiezen om het huidige tijdperk aan te duiden voegen niet altijd veel toe. Ecomodernisten wordt in elk hoofdstuk de mantel danig uitgeveegd. Ons technologisch vernuft kan nu al niets meer betekenen. De klimaatverandering is geen beheersbaar bijeffect van de moderniseringsgolf. Het ecomodernisme is de spreekbuis van het marktkapitalisme.
Als je dit boek leest met de bedoeling meer inzicht te krijgen in de oorzaken, de aard en de gevolgen van de klimaatcrisis, word je niet teleurgesteld. Maar dan moet je wel een beetje doorzettingsvermogen hebben. Naast heldere en inzicht gevende gedeelten bevat het boek namelijk ook uitweidingen waar de schrijver de indruk wekt meer waarde te hechten aan het op hoog-wijsgerig niveau in discussie gaan met vermeende tegenstanders of aanhangers van inmiddels verouderde mensbeelden, dan aan het overtuigen en motiveren van minder belezen aardbewoners. Dat is jammer. Dit maakt het boek namelijk ongeschikt om zonder leiding die de weg weet in de gedachtenspinsels van Hegel en Kant, Teilhard de Chardin en veel anderen, te lezen.
Ik vraag me daarnaast ernstig af of nu echt elke ecomodernistische of technische poging om met moderne technologie enkele oorzaken van de klimaatverandering weg te nemen, met wantrouwen moet worden bekeken (afvangen en opslag van CO2 bijvoorbeeld), afgezien van de veelbelovende ontwikkelingen rond winning en opslag van wind- en zonne-energie. Blijkbaar heb ik daar toch wat meer vertrouwen in dan Hamilton. Ook denk ik dat al te scherpe kantjes van de neoliberale ordening van de markt best wat afgeslepen zouden kunnen worden met meer toezicht.
Ook had ik had best meer willen horen over een aanlokkelijke(?) wijze waarop mensen na de crisis in vrede met de aarde en met elkaar (“in verbondenheid”) zouden kunnen leven. We moeten niet langer meer in een triomf van de mensheid geloven noch in politieke utopieën die in het holoceen opkwamen, maar wat dan wel?
Daarnaast vraag ik me af welke vaardigheden de opvoeder die zijn kinderen verantwoordelijkheid voor de schepping wil bijbrengen, hun dient te leren. Op dit moment zie ik voorlopig het belang van deugden als bereidheid om spullen te delen, zelfbeheersing en frustratietolerantie in. Het zou aanbeveling kunnen verdienen om de grote aandacht voor het bevorderen van de persoonlijke autonomie wat terug te draaien en dat professionele opvoeders zich in hun adviezen wat meer richten op het reguleren van emoties dan op het aanspreken van de ratio. Duidelijk is immers dat het Antropoceen de komende generaties (en ons nu al) niet te overschrijden grenzen oplegt. Die grenzen zijn niet door mensen gesteld, maar door een aarde die “terugvecht”. Ze zijn slechts te accepteren en laten zich niet door argumenten verleggen of weerleggen.
December, 2018